Kapitein Westerling, de inlichtingenzwendelaar, verneukte de RMS - door Kees Jan Dellebeke

De BVD ontdekte in 1976 plannen van Molukse jongeren uit Drenthe voor een gewapende inval op het Molukse eiland Ceram. Oud-KNIL kapitein Westerling was hierbij betrokken, maar bleek een inlichtingenzwendelaar. De treinkaping van 1977 was het trieste gevolg.
Molukkers in Nederland
De eerste Molukkers arriveerden in Nederland op 21 maart 1951 in de haven van Rotterdam. Het schip de ‘Kota Inten’ had ongeveer duizend ex-militairen van het voormalige Koninklijke Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) aan boord, grotendeels van Molukse herkomst. Als ‘verraders’ van de Indonesische Republiek moesten ze vluchten naar Nederland, dat beloofde hen te repatriëren. Dat beloofde tijdelijk verblijf was een van de redenen dat Molukkers werden gehuisvest in kampen in Nederland, waaronder Westerbork dat onder de nazi's als doorgangskamp diende. In totaal zouden in korte tijd ongeveer 12.500 van deze zogenaamde 'Ambonezen' naar Nederland komen. Tot een terugkeer zou het echter nooit komen.
Deze Ambonezen woonden als groeperingen, families en pela’s verspreid over meer dan zestig ‘woonoorden in Nederland. Hoewel er een eigen Molukse republiek was uitgeroepen, de Republik Maluku Selatan, was er binnen de gemeenschap zelf geen onverdeelde steun. Ook waren er religieuze verschillen: de meeste ex-KNIL’ers waren christelijk, een veel kleiner deel was moslim.
BVD en Molukkers in de jaren '70
De RMS-aanhang was intern verdeeld.
Er waren meningsverschillen over wie de rechtmatige ‘president’ was. De ene groepering verkoos ir. Manusama, een ander deel dweepte met ‘generaal’ Tamaela als het hoofd van de ‘regering in ballingschap’. Kortom: een tamelijk armoedig georganiseerde groep ex-militairen die met vrouwen en kinderen als zwerfkeien over Nederland waren ‘uitgestrooid’. Vanwege hun gebrek aan structuur kon de Nederlandse overheid hen nauwelijks inkaart brengen.
De fragmentatie van de Molukse gemeenschap speelde ook de de landelijke politie- en veiligheidsdiensten als de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) parten bij het monitoren van politieke ontwikkelingen binnen de Ambonese gemeenschap. De Nederlandse regering wenste van de BVD wel aandacht voor de relatie met (voormalig) Nederlands-Indië. Ten eerste vanwege de problematiek rondom Nieuw-Guinea, het deel van het koloniale gebied dat nog behouden was gebleven, maar tegelijkertijd speelbal was van de internationale politiek. Ten tweede werd de BVD ingezet om inlichtingen in te winnen over de oud-leden van de Indonesische communistische partij (PKI) in Nederland, want in de Koude Oorlog stond alles wat naar communisme rook in de schijnwerper van toenmalig BVD-chef Louis Enthoven.
Pas op de derde plaats moest de BVD de Molukse families in Nederland en anderen die als Indonesische staatsburgers waren achtergebleven bestuderen.
De oudste generatie ‘Ambonezen’ hield vast aan de Nederlandse belofte te mogen terugkeren naar de Molukken. Deze generatie oud-militairen geloofde nog in ‘moed, beleid en trouw’ en ‘voor God en Vaderland’ van hun tijd bij het KNIL. Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) was in hoofdzaak verantwoordelijk voor ‘het wel en wee’ van de Ambonezen, en had niet bepaald oog voor onrust binnen de groep ex-militairen, noch voor politieke gevolgen van hun verblijf.
Belangstelling BVD voor relaties Republiek Indonesië (R.I.)
Dus de BVD bekommerde zich in die jaren onder communistenvreter Enthoven vooral om het eventueel aanwezige communisme onder de ex-KNIL-militairen. Dat was problematisch omdat Ambonezen niet of nauwelijks centraal georganiseerd waren. Zij woonden verspreid over meer dan 60 ‘kampen en woonwijken’ in Nederland en kenden elkaar hooguit via familierelaties. Ook hun voormalige werkgever het KNIL blonk zeker in Nederlands-Indië niet uit als een homogeen leger, maar had de troepen verspreid over de immens grote archipel. Daarnaast woonden op de groep eilanden in het uiterste oosten van de nieuwe Republiek Indonesië dat nu ‘de Molukken’ heet, verschillende families en religies. Kortom ‘de’ Ambonees, Zuid-Molukker of Molukker bestond niet.
In de tussentijd had de BVD na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië een onderwerpsarchief aangelegd over de Ambonezen in Nederland. Gedurende twintig jaar bleef de oudste generatie oud-KNIL-militairen lijdzaam en tevergeefs wachten op de beloofde terugkeer naar hun geliefde Molukken. De tweede (en derde) generatie bleek minder geduldig, werd mondiger en bleek bereid tot meer activisme. Hierdoor raakten (Zuid-)Molukkers meer en meer bekend bij politie- en/of inlichtingendiensten. Vooral vanwege gewelddadige demonstraties, het optreden van eigen ordediensten, het bezit van vuurwapens en door vernielingen van barakken in woonwijken.
Maar dat deze snel ontvlambare vechtersbazen zouden kunnen uitgroeien tot gewelddadige of zelfs terroristische gemotiveerde activisten, hielden Nederlandse autoriteiten zeker in het gezapige Nederland van vóór 1970 niet voor mogelijk. Sterker, de Nederlandse autoriteiten hadden vanuit een sudderend koloniaal bewustzijn zelfs niet het vermogen te veronderstellen dat de trouwe Molukkers een serieuze bedreiging van de openbare orde, de democratische rechtsorde of de staatsveiligheid zouden kunnen worden.
Bezoek president Suharto aan Nederland
De Nederlandse veiligheidsdienst besteedde vanwege het staatsbezoek van de Indonesische president Suharto aan Nederland in september 1970 verhoogde aandacht aan de Molukse gemeenschap in Nederland. De vooraankondiging van dit staatsbezoek veroorzaakte namelijk felle reacties in heel Nederland, niet enkel onder de Zuid-Molukkers; Soeharto werd ook door Indische Nederlanders als een dictator beschouwd.
Een goede inschatting van mogelijke dreigingen voor Suharto en zijn gevolg werd van de BVD wel verwacht. Alle verloven van ambtenaren bij de toenmalige sectie die ‘Aziatische en andere zaken’ behandelde werden ingetrokken. Ook medewerkers van andere afdelingen werden ‘ingeschakeld bij verwerving en verwerking van inlichtingen, van belang voor de beveiliging van President Suharto van Indonesië’, zo staat te lezen in het halfjaarlijkse BVD-periodiek ‘Panorama’
Niettemin gaat het al enkele dagen voor de komst van Suharto faliekant mis. Op 31 augustus 1970 bezet eenzevental Zuid-Molukkers de ambtswoning van de Indonesische ambassadeur inWassenaar, nadat zij eerst politieagent Molenaar, die in zijn eentje op wacht stond, vermoordden.
De BVD kon daarna niet anders dan in een nog sneller tempo gegevens gaan verzamelen in de Zuidmolukse gemeenschap om eventuele escalatie van geweld het hoofd te kunnen bieden.
Er werd veel benaderingen uitgevoerd op Zuidmolukkers van wie werd gedacht dat zij Nederland trouw waren gebleven. Nog meer BVD-personeel werd ingeschakeld van andere afdelingen, waarbij het een ‘pre’ was wanneer deze ambtenaren de Maleise taal nog voldoende machtig waren om sneller ‘rapport’ te kunnen maken onder de Zuidmolukkers.
Vooral BVD-ambtenaren afkomstig van de Nederlandse politie en die werkzaam waren geweest in Nederlands Nieuw-Guinea, Nederlands-Indische technici van de Koninklijke Nederlandse Marine en werknemers die al bij de BVD werkten, werden omgeschoold en ingezet om de inlichtingenpositie onder de Zuidmolukkers te versterken.
Uitdagingen voor BVD in de jaren ‘70
Vanwege de almaar groeiende onderlinge verdeeldheid binnen de Molukse gemeenschap over het vraagstuk of een onafhankelijke RMS nog wel een realistisch doel was, kwamen bij de BVD allerlei, niet altijd op betrouwbaarheid te controleren en tegenstrijdige berichten binnen. Meldingen over al dan niet gewelddadige acties liepen uiteen van gijzelingsacties tegen individuele personen tot demonstraties en verstoringen van de openbare orde. Er werd vooral door geagiteerde Nederlanders veel desinformatie verspreid, wat een goede evaluatie van de berichten over voornemens van Molukse vaak moeilijk maakte. De allergrootste uitdaging voor de BVD was de gefragmenteerde Molukse samenleving zelf.
Medewerkers van de Molukse desk waren gemotiveerd achterstallig onderhoud te verrichten aan de informatiepositie onder de tweede generatie Molukkers.
Veel ambtelijke organisaties in een versplinterd politiek-bestuurlijk Nederland hielpen de BVD de nieuwe Zuidmolukse gemeenschappen in al haar diversiteit opnieuw in kaart te brengen. Die inventarisatie leek een onafzienbaar lastige klus gezien de verdeeldheid in politieke fracties en groeperingen en onderscheid in houdingen tussen generaties. Een complicerende factor was dat de Molukse taal nogal afweek van het zogeheten ‘pasar’ Maleis (straattaal) en was doorspekt met soldaten- of kazerne uitdrukkingen (tangsi Maleis).
Langzamerhand slaagde de BVD erin te kunnen aangeven waar de gewelddadige kernen binnen de heterogene Molukse gemeenschap in Nederland zich bevonden. Het was belangrijk te weten wie zich pro- of anti-RMS opstelde, of neutraal of zelfs pro-Republik Indonesia. Wie waren de aanhangers van Manusama en wie van Tamaela? Welke generaties jongeren zetten zich af tegen de ouderen en hoe organiseerden de jongeren zich wel of niet? De BVD verzamelde stapels informatie over plannen voor openbare ordeverstoringen, vechtpartijen, geüniformeerde demonstraties, optreden van de (illegale) Molukse ordetroepen. En over trainingskampen met wapens in de Ardennen en in de bossen van Friesland en Drenthe.
Oude en nieuwe Molukse woonkernen werden opnieuw in beeld gebracht. Familienamen van de tweede en derde generatie Molukkers werden aan lijsten toegevoegd en studie werd verricht naar de aanwezige pela-verbanden.
Vervolgens werd aan de hand van historische gegevens van passagierslijsten zicht verkregen over de afkomst (geboorteplaatsen en familieverbanden) van de ex-KNIL-militairen; de rangen van de soldaten en onderofficieren. Geografische militaire plaatsingen werden in kaart gebracht, evenals religies en politieke voorkeuren.
Vol overtuiging werkten BVD-medewerkers aan het binnenhalen van basisgegevens, omdat zonder die basis geen betrouwbare inschatting van de waarde van berichtgeving kon plaatsvinden. Het vermogen om berichten steeds beter te kunnen evalueren werd ook gevoed door de samenwerking met rijks- en gemeentepolitie.
Opbouw netwerken ook bureauwerk
Wanneer structuren ontbreken is het voor veiligheidsdiensten en politie moeilijk betrouwbare kennis op te bouwen van een organisatie. Bovendien is de betrouwbaarheid van een bron lastig of zelfs onmogelijk te bepalen wanneer individuen in een en dezelfde organisatie elkaar tegenspreken.
Het gevaar lag altijd op de loer dat de runners (case officers), de BVD’ers in het veld, door informanten gekleurde gegevens binnen brachten die voor de deskofficers (bewerkers en analisten) niet eenvoudig te verifiëren waren. Een heidens karwei, dat volcontinu plaatsvond binnen de muren van de BVD.
Het dagelijks bureauwerk bestond uit het controleren van de betrouwbaarheid van de gegevens en de bronnen en uit het telefonisch overleggen met de vele politiecontacten in het land. Wanneer de BVD vanwege bescherming van (de identiteit van) menselijke bronnen, methoden en middelen de politie (nog) niet wilde betrekken, werden wekelijks soms tientallen zogeheten ‘bevolkingschecks’ aangevraagd door de deskofficers en door collega’s in het land persoonlijk uitgevoerd.
Bij de vele bezoeken die de antecedentenonderzoekers van de BVD brachten aan gemeentelijke administraties werden veel middagen gegevens van persoonskaarten in het bevolkingsregister handmatig overgeschreven. Dit had tot doel familieverbanden, adressen en leeftijden in kaart te brengen, waarna verder kon worden gerechercheerd.
Maar ook telefoongidsen waren uitstekende bronnen en lagen op de bureaus onder handbereik. Indien nodig kon een geheim telefoonnummer uit metadata worden opgevraagd. Die had het staatsbedrijf PTT maar te verstrekken.
Relaties van targets werden in kaart gebracht, familierelaties en vooral personen die werkten de NL-overheden; daarmee had de BVD een ‘ingang’ om dichterbij te komen.
Het werven van informanten was verdomd lastig omdat veel Molukkers erg bang waren als ‘agent’ ontdekt te worden door hun ‘landgenoten’ en als ‘verraders’ zouden worden ontmaskerd. Dus dan maar eerst het netwerk van een target in kaart brengen en zoeken naar mogelijke zo objectief mogelijke menselijke bronnen, die het onderzoek konden leiden naar personen die ‘dicht bij het vuur’ zaten en meestal in de Molukse woonwijken zelf woonden. In die wijken kwam geen blanke en zeker geen blanke politieman of BVD-er ongezien binnen, laat staan dat er een kans was om een vertrouwelijk gesprek te voeren met Molukkers in de woonwijken zelf.
Heel langzaam maar zeker werden in de eerste drie à vier jaren na “Wassenaar” nieuwe tendensen en stromingen gesignaleerd onder de tweede generatie Molukkers. Hoewel de meeste nieuwe Molukse bewegingen zich in eerste aanleg tegen de Republiek Indonesia richtten, bestond de angst dat ook de Nederlandse samenleving schade kon worden berokkend.
De BVD had het kleine voordeel dat zij criminele Molukse jongeren vertrouwelijk kon benaderen in Huizen van Bewaring en gevangenissen. Creativiteit of ‘intelligence’ was vooral nodig omdat het benaderen van informanten in spe in Molukse woonwijken vanwege bronbescherming niet wenselijk was. Soms werden gesprekken gevoerd in safehouses en indien nodig zelfs in jachthutten, in bossen of in maisvelden in een auto. De koffie en de spekkoek werden door de runner meegebracht. Ook moest de bron uiterst zorgvuldig geïnstrueerd worden hoe hij zich moest verplaatsen en kreeg natuurlijk een coverstory mee, om aan familie- kennissen en vrienden te kunnen uitleggen waar hij/zij was geweest en waarom.
Er was een mogelijkheid om administraties van gemeenten in te schakelen en kandidaat-bronnen met een smoes (paspoort, rijbewijs) naar het gemeentehuis te lokken, maar dat kon niet te vaak.
Een verzoek van de politie naar het bureau te komen was een vaak met succes beproefde methode. Werkende weg kwam je tot de ontdekking welke Molukse woonwijken en vooral welke bewoners bereid bleken mee te werken met de overheid.
Het is bekend dat tot op de dag van vandaag corruptie en omkoping hoogtij vieren in Indonesië zelf. Dezelfde houding en zucht naar aanzien en vooral geldelijk gewin speelde ook in de Molukse gemeenschap in Nederland. Voor niets gaat de zon op, dus voor een onkostenvergoeding was een klein aantal, vooral koningsgezinde, Molukkers bereid de Nederlandse overheid te ‘helpen’. Velen hadden immers met de Hollanders zij aan zij aan het front gestaan na beëindiging van WO II in het voormalige Nederlands Indië.
Even terzijde, maar belangrijk. Naast de Nederlandse overheid deed ook de Indonesische overheid via ambassades en consulaten in Nederland, (West-)Duitsland en België zijn best om informatie te verzamelen onder de Molukkers. Het zal niet verbazen dat met regelmaat in dezelfde vijver werd gevist. Soms vertelden Molukkers tegen de BVD dat zij ook contact hadden met een Indonesische ambassade en/of consulaat. Ongetwijfeld zal ook een ambassade hebben gevraagd aan ‘hun’ Molukkers of zij contact hadden met BVD of zelfs zijn geadviseerd de BVD te (des-)informeren. Waar BVD betaalde met reiskosten en soms met periodieke toelagen, werd gezegd dat Indonesische inlichtingenofficieren betaalden met drugs. Ook waren er vermoedens dat asielzoekers uit Indonesië, met een Molukse achtergrond, als agent-provocateur naar Nederland werden gestuurd om te infiltreren in Molukse woonwijken.
Microfoons en telefoontaps
De meest betrouwbare bronnen in die tijd waren de zogeheten T- en M-acties.
Het uitzoeken welke telefoontap het meeste rendement zou opleveren was een heidens karwei. Meestal ging dat goed, maar soms werd er een telefoontap aangesloten op een woonhuis waarvan de bewoners zich onvoldoende bezighielden met organisaties of personen waarin de BVD was geïnteresseerd. Door allerlei ambtelijke en hiërarchische ‘regeltjes’ kon een tap die minder opbracht dan verwacht, in die tijd niet zomaar worden vervangen door snel een beter target ‘onder de tap te zetten’. Daarop moest drie maanden worden gewacht. Zorgvuldigheid was dus geboden.
Het plaatsen van microfoons in bijvoorbeeld woonhuizen in Molukse woonwijken was voor de BVD uitgesloten. Elke blanke Nederlander die een woonwijk bezocht, werd gezien, soms gevolgd of aangesproken door de bewoners. Woonwijken waren geen getto’s, hoewel er uitzonderingen waren.
Op plaatsen waar Molukkers vergaderden zoals in dorpshuizen, wijk- of kerkgebouwen was het beter te zorgen voor de aanwezigheid van menselijke bronnen dan technische apparatuur binnen te ‘smokkelen’ en te installeren.
Uit angst voor ‘verraders’ binnen hun eigen woonwijken en vanwege ongewenste vragen van eigen ‘broers en zusters’ in de lokale Molukse gemeenschap zelf, vergaderden Molukse jongeren zo nu en dan buiten de woonwijk in een vakantie- of zomerhuisje of zelfs in restaurants of cafés. Wanneer de BVD op de hoogte was van de tijd en de plaats van een vergadering, dan kon geprobeerd worden tijdig een mobiele microfoon te installeren. Een nadeel was de mindere geluidskwaliteit van die microfoons, maar beter wat opbrengst dan geen opbrengst.
Dat ‘tijdig op de hoogte zijn’ van een locatie waar een Molukse vergadering zou plaatsvinden, was een essentiële voorwaarde voor het plaatsen van een microfoon. Dat illustreren de volgende twee voorbeelden.
Het vergaderen in huisjes in bungalow- of vakantieparken was bijna een rage in de jaren ’70 en niet alleen onder de Molukkers, maar ook voor andere groepen activisten waar de BVD belangstelling voor had, waren die huisjes favoriete vergaderplaatsen.
Het kon gebeuren dat de BVD op het allerlaatste moment ‘lucht kreeg’ van een vergaderdatum en –plaats. Dat gegeven kwam vaak uit een telefoontap die niet live werd uitgeluisterd maar op een tijdstip (direct) na de opname van dat gesprek. Ook konden er berichten binnenkomen van de BVD-observatie- en volgploegen. Soms werden beheerders van ‘favoriete’ vakantieparken gevraagd of zij reserveringen aan de plaatselijke inlichtingendienst van de politie wilden doorgeven, die vervolgens de BVD informeerde.
Bloed, zweet en tranen, een biertje na afloop
Treinkaping 1975
Op dinsdagochtend 2 december 1975 werd even na 10 uur ’s-morgens de stoptrein Groningen-Zwolle met de noodrem midden in de weilanden bij het dorp Wijster in Drenthe tot stilstand gebracht.
De treinkaping vond plaats tussen de stations van Hoogeveen en Beilen en werd uitgevoerd door zeven Molukse jongeren uit Bovensmilde, in hun streven naar een vrije Republiek der Zuid-Molukken (RMS). Er vielen drie doden: de machinist en twee passagiers werden door de kapers doodgeschoten. Na twaalf dagen gaven de kapers zich over. Tegelijk met de kaping bezette een andere groep Molukkers, eveneens een groep van zeven uit Bovensmilde, het Indonesische consulaat te Amsterdam.
Waarom wisten de Nederlandse autoriteiten niets van de Molukse plannen; de kritieken op de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in de media waren legio.
Vrij Nederland: ‘BVD faalde’.
Opnieuw heeft de BVD zich volgens Van Tijn totaal verkeken op de voorbereidingen tot de acties, 'maar vooral op de onderliggende oorzaken van de voorlopig zonder twijfel aanhoudende radicalisering van de jongere Zuidmolukkers'. Rudie van Meurs probeert het motief van de gijzelaars door te prikken: 'Het waren niet alleen de Zuidmolukse leiders en hun kortzichtige bondgenoten in Nederland die de jongeren tot razernij brachten. Dat deden ook Vondeling en Van Doorn die terug van een reis uit Indonesië als olifanten in een porseleinkast de verwachtingen van niet beter wetende Zuidmolukkers in gruzelementen sloegen.
Elseviers Magazine: ‘Tijd voor geweld’.
De voorzitter van de ordedienst van de RMS, Paul Thenu, vertelde: 'Het is nu tijd voor geweld. Jarenlang kregen we geen aandacht en nu staan we in het centrum van de wereldbelangstelling. Het geduld van de jongelui is ten einde.
Haagse Post: ‘Vijf over twaalf’.
Over de gijzelaars: 'Avonturiers? Beslist niet. Dit zijn kreten van een volk in nood. Over de mislukte Soestdijk-actie: 'Wij weten dat het brein achter deze zaak in contact stond met de Indonesische ambassade.
Accent: ‘Terreur’.
Zonder het woord BVD uit te spreken vindt redacteur De Boo: Wanneer deze gijzelingszaken achter de rug zijn is er alle reden om eens een hartig woordje met de regering te wisselen over het functioneren van die diensten, die juist zijn ingesteld om de veiligheid van de Nederlandse burger te beschermen.
De Groene Amsterdammer: ‘Veenbrand’.
De Groene geeft enkele achtergronden van de Molukse terreuracties: 'Een flinke strafbedreiging zal mogelijke daders absoluut niet weerhouden.' Wat wel helpt is een beter opsporingsapparaat (sic!). De BVD blijkt helemaal van niets geweten te hebben, hoewel beide plannen gedetailleerd voorbereid moeten zijn en er vrij veel mensen bij betrokken waren.
Wat moest de BVD doen na de treinkapingen van december 1975?
De roep om uitbreiding van extra BVD-personeel, meer en betere technische middelen en verruiming van het geheime budget voor het werven van meer informanten, ligt altijd - tot op de dag van vandaag -voor de hand. Maar niet bij de zakelijke, doorgewinterde en ervaren ministers als De Gaay Fortman en Van Agt.
In het zogeheten ‘Gijzelingsdebat’ op vrijdag 13 februari 1976 bepleitten in de Tweede Kamer zowel minister De Gaay Fortman van Binnenlandse zaken als minister Van Agt (Justitie) grote terughoudendheid bij de uitbreiding van personeel en bevoegdheden van de inlichtingendiensten.
Van Agt waarschuwde ervoor „een overmaat van speurders in dit land in dienst te nemen." De Gaay Fortman heeft de kritiek (…) van de hand gewezen als zou de binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) gefaald hebben bij de ‘opsporing’ van terroristische activiteiten: „Als iemand niet geheel slaagt in zijn taak dan betekent dit niet dat hij heeft gefaald," aldus De Gaay Fortman.
Hij werd bijgevallen door Van Agt die wees op de activiteiten van de BVD bij het verijdelen van een treinkaping door Syriërs bij Amersfoort en het voorkomen van gijzeling van de koningin in Soestdijk door Zuid-Molukkers. De Molukkers zelf beschuldigden de Indonesische ambassade in Den Haag van betrokkenheid bij deze gijzelingspoging.
Met deze uitspraken van beide bewindslieden was de BVD uitermate tevreden en mogelijk zelfs gerustgesteld. Maar het betekende toch dat de Molukse desk door de veiligheidsdienst zelf fors werd uitgebreid. Een uitbreiding van drie naar zes deskofficers (bewerkers en analisten) en een toename van drie case officers (runners) tot vijf man sterk was een eerste aanzet. Binnen de BVD-gebouwen werd ook het aantal tolk/vertalers flink uitgebreid en werden telefoongesprekken tussen Molukkers in het Nederlands tijdelijk door niet Maleis-sprekende medewerkers uitgewerkt. Het spreekt voor zich dat het aantal ‘technische bronnen’ (telefoon- en microfoontaps) niet alleen werd uitgebreid maar opnieuw werd geprioriteerd.
Daarnaast werden overlegstructuren tussen politie/justitie (CRI/BZC/DBRZ) en BVD geïntensiveerd. Het leverde geen verbetering op in de bestaande animositeit tussen de inlichtingendienst BVD en de CRI. Zo werden dubbelingen geconstateerd in telefoontaps, met andere woorden zowel de CRI als de BVD tapte de telefoons van dezelfde Molukse activisten. Toch kwam er nóg een ambtelijke organisatie bij in de strijd tegen het Molukse gewelddadige activisme, de Landelijke Brigade Terreurbestrijding (LBT). Volgens de Nederlandse politiebond “nou niet meteen een brigade die op afroep kan uitrukken. Het was een 'papieren groep', waarvan enkele mensen inlichtingen verzamelden en coördineerden en waarvan andere medewerkers gewoon hun werk bij de plaatselijke politiekorpsen deden."
Beter ging de aansturing vanuit het hoofdkantoor van de BVD in de richting van de inlichtingendiensten van gemeente- en rijkspolitie, de PID’en en de DIR’s.
Ongeacht allerlei strubbelingen op het terrein van de bestrijding van het terrorisme (toen nog ‘gewoon’ terreurbestrijding genoemd) had de BVD een mix van inlichtingenmiddelen ingezet.
Een significant aantal menselijke en technische bronnen gepositioneerd in de Molukse gemeenschap werden in zo goed mogelijke combinaties ingezet.
Dat leverde tussen twee treinkapingen in een bizar ‘hoorspel’ op.
Molukkers zochten steun in Viëtnam
(Van een onzer verslaggevers)
'Vrije Volk' april 1977
ROTTERDAM - Een Zuidmolukse delegatie onder leiding van ds. S. Metiary heeft vorig jaar in Parijs met een gevolmachtigde van de regering van Vietnam onderhandeld over steun bij een omverwerping van het Indonesische gezag in de Zuidmolukse archipel.
Dit onthult het weekblad 'Nieuwe Revue' dat inzage heeft gehad in de stukken van de onderhandelingen. Er zou de Molukse afvaardiging steun zijn toegezegd in haar streven naar een vrije en onafhankelijke republiek.
Tot die hulp zou onder meer de opleiding van jonge Zuidmolukkers in Vietnam behoren. Ze zouden dan op de eilandengroep gedropt moeten worden om de positie van de RMS daar te verstevigen. Agenten en commando-eenheden zouden een opstand moeten voorbereiden, die samenvalt met een landing van troepen.
De Zuidmolukse leider ir. Manusama, die wist van de Parijse besprekingen, noemt de invasie plannen 'waanzinnig!
Een bizarre wending in 1976
Het vroor licht en er viel sneeuw op woensdag 29 december 1976. De ‘Telegraaf’ schreef op deze dag een artikel over verijdelde Molukse plannen om tijdens een voorgenomen gijzelingsactie te eisen dat 200 Molukkers per schip konden vertrekken naar Vietnam. Dit land zou namelijk steun geven aan een gewapende aanval op het Molukse eiland Ceram in de Republiek Indonesië met het doel een zelfstandige Molukse republiek (RMS) te vestigen.
Diezelfde dag arriveerden op het Binnenhof in Den Haag per auto drie hoge ambtenaren vande BVD om minister De Gaay Fortman van Binnenlandse zaken en secretaris-generaal Van Dijke bij te praten over de activiteiten van de geheime dienst met betrekking tot de Zuidmolukse problematiek. Volgens een ‘cryptisch’ gedeelte uit een gespreksverslag wordt er gesproken over een door de BVD ‘voor het eerst toegepaste taktiek”, waardoor acties van Zuid-Molukkers zijn uitgebleven.
“Naar aanleiding van de constatering van de Minister dat in de thans bijna voorbijgegane decembermaand acties van Zuid-Molukse zijde zijn uitgebleven, brengt PH.BVD naar voren dat hierbij mogelijk van invloed kan zijn geweest een door de BVD in de Zuid-Molukse hoek voor het eerst toegepaste taktiek.”
Kort na deze ‘geheime bespreking’ op het Binnenhof stuurt de BVD op 11 januari 1977 een zogeheten ‘Zuid-Molukse notitie aan de Minister-President, de ministers van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Justitie en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en naar de Directeuren-Generaal van Openbare Orde en Veiligheid en van Politie over een ‘buitengewoon Zuidmolukse congres’ dat in december 1976 plaats had.
Dit congres, dat gehouden werd op 18 december 1976 te Capelle a/d IJssel, had als voornaamste doel van het Zuid Molukse volk een uitspraak te vragen over de activiteiten van Ds. Metiary. De overgrote meerderheid van het congres heeft ds. Metiary ‘s ideeën echter verworpen. Vertegenwoordigers uit de Zuid Molukse woonwijken Assen en Bovensmilde hebben - soms op demonstratieve wijze - laten blijken, dat zij achter de plannen van Ds. Metiary staan en deze ook verder willen uitvoeren. Ds. Metiary heeft tijdens het congres verklaard, dat hij zich bij de uitspraak van het congres zal neerleggen en zich van verdere activiteiten zal onthouden. Van meerdere zijden werd echter vernomen, dat er twijfel bestaat over de oprechtheid van zijn verklaring. Ook ‘president’ Manusama heeft uitgelaten dat hij bevreesd is dat ds. Metiary toch heimelijk zijn activiteiten zal voortzetten.”
Uit deze notitie wordt nog steeds niets duidelijk over ‘voor het eerst toegepaste tactiek’, noch wat de heimelijke activiteiten van ds. Metiary nu eigenlijk inhouden. Daarvoor moeten we nog verder terug in het jaar 1976 om een goed beeld te krijgen aan de hand brieven en notities van de BVD aan bewindslieden en zelfs van informatierapporten van gesprekken met agenten en informanten van de dienst. Vanwege zowel de horizontale als de verticale compartimentering binnen de BVD (interne geheimhouding) was slechts een klein deel van de betrokken medewerkers bekend met de uitleg van deze ‘cryptische’ uitspraak. Toch vinden we in de voorafgaande maanden van 1976 de antwoorden.
Flashback
‘Nieuwe plannen tot “Bevrijding” van de Molukken’
Wat was er nu zo belangrijk om in december 1976 onder de Molukkers in Nederland een volksraadpleging te houden? Dat had een verrassende oorzaak. In een brief aan de Nederlandse regering vertelt de BVD op 27 september 1976 meer over Nieuwe plannen tot “Bevrijding” van de Molukken en over die heimelijke buitenland activiteiten van ds. Metiary.
In het gebouw van de BVD aan de President Kennedylaan in Den Haag was veel analytisch bureauwerk verricht om op de hoogte te komen van de activiteiten van twee Nederlandse inlichtingen zwendelaars, Raymond Westerling en John Bense, die voor veel geld de Molukse staatskas probeerden te lichten ↓.
De brief
Het was voor de BVD, die verweten werd de gijzelingsacties van Zuid-Molukse jongeren in december 1975 niet te hebben kunnen voorkomen, extra vervelend te moeten constateren dat het weer Molukse jongeren uit de kring van dominee Metiary uit Drenthe waren die voor onrust konden gaan zorgen.
De BVD wilde onder andere om zijn informatiepositie te behouden helemaal niet dat de ‘macht’ van de gematigde ir. Manusama zou afnemen en wilde het liefst een ‘staatsgreep’ voorkomen. Het kostte de BVD al veel capaciteit om de activiteiten van de ‘vrije Zuid-Molukse jongeren’ in noord-Nederland in kaart te brengen. Manusama was bovendien als ‘president in ballingschap’ een goed aanspreekpunt in de bestaande overleggremia tussen Nederlandse autoriteiten en RMS-vertegenwoordigers.
Dus deed de BVD nadrukkelijk veel navraag bij diverse Molukse informanten en agenten naar de plannen van ds. Metiary. Deze vraagstelling zorgde niet alleen voor betere informatie voor de BVD maar ook dat diezelfde informanten Manusama op de hoogte brachten van de gesprekken met de BVD-agenten en hem informeerden over de plannen van Metiary.
Naast het informeren van de Nederlandse regering ging de BVD door met het verzamelen van gegevens over de voorgenomen Vietnamese escapades van de dominee com suis.
Ondertussen werd ook ‘president’ Manusama steeds onrustiger en besloot tot het uitschrijven van bovengenoemd spoedcongres op 18 december 1976 in zijn woonplaats Capelle aan de IJssel om de 'affaire Vietnam' voor eens en voor altijd te beëindigen.
Uit een verslag van dit congres [Stichting Argus:CFO-rapport nr.: 77/156 van 28 januari 1977] blijkt dat ds. Metiary de gelegenheid kreeg uitgebreid zijn plannen ‘richting Vietnam’ aan de zaal vol toehoorders binnen de Zuid-Molukse samenleving uit een te zetten.
Dit veroorzaakte veel rumoer tussen voor- en tegenstanders.
Manusama en zijn kabinet bleken terdege bijgepraat door een aantal vertrouwelingen en uit zijn toespraak bleek al snel dat Manusama wist van de hoed en de rand. Hij kon zijn gehoor ervan overtuigen dat ds. Metiary het slachtoffer was geworden van een stelletje oplichters en dat hiermee zijn plannen van de baan waren.
Wat kan hier de rol van de BVD zijn geweest? En pakte die eventuele bemoeienis goed of slecht uit?
Radicale Molukkers en een nieuwe treinkaping in Drenthe
Voorlopig leek de kou voor de zittende RMS-president uit de lucht en scheen een zoveelste scheuring in de Molukse samenleving bezworen. Maar niets was minder waar. Veel Molukse jongeren uit het noorden van Nederland konden de ‘nederlaag’ van hun dominee niet verkroppen en wilden het ‘buitenlands avontuur’ van Metiary voortzetten.
Die tegenstelling kwam in april van 1977, vlak voor de jaarlijkse RMS-herdenking van 25 april – onafhankelijkheidsproclamatie 1950 - in de media tot ontploffing. Een centrale rol in die interviews in NRC en Nieuwe Revue was weggelegd voor ‘kolonel’ Tahapary, vertrouweling en ‘militair adviseur’ van ‘president’ Manusama.
Interessant is te zien hoe het NRC op 22 april 1977 onder de kop ‘Conflict over koers Molukkers’ spreekt van een ‘harde confrontatie binnen de Zuid-Molukse gemeenschap in Nederland tussen de groep 'radicalen' onder leiding van ds. S. Metiary uit Assen en de trouwe aanhangers van de leider van de RMS-beweging, ir. J. Manusama.
Directe aanleiding [voor deze confrontatie] zijn publicaties over pogingen van Metiary om Manusama als president van de Republiek der Zuid-Molukken af te zetten als deze niet zou toestaan de RMS een socialistische koers te laten varen, zodat een militaire samenwerking met Vietnam mogelijk zou worden.’
Tot de mensen die zouden willen zien dat ds. Metiary werd afgezet als voorzitter van de Badan Persatuan, behoort RMS-kolonel L. Tahapary, militair adviseur van Manusama en lid van diens kabinet. De herdenkingsbijeenkomst zelf op 25 april 1977 was er echter een van geveinsde verzoening. Foto’s van de elkaars handen schuddende ‘president’ Manusama en ds. Metiary sierden de krantenpagina’s van vele dagbladen. De eenheid van het Molukse volk in Nederland scheen gered.
Nog een maal, op zaterdag 14 mei 1977 en slechts negen dagen voor de tweede treinkaping, kwamen de ‘regering’ Manusama, het hoofdbestuur van de Badan Persatuan en de staf van de KPK en de bestuursleden van Pemuda Masjarakat bijeen om de "Vietnam-affaire" en de strijd Tahapary versus Metiary als ook de bekritiseerde publicaties in NRC en Nieuwe Revue te bespreken. De bijeenkomst vond plaats in hotel “Pays Bas” in Utrecht.
Tijdens de bijeenkomst bood Tahapary vanwege zijn vermeende lekken naar de pers zijn ontslag aan. Hij bleef echter volhouden dat hij in de publicatie in het NRC verkeerd was geciteerd. Door Manusama werden de Vietnam-contacten van Metiary opnieuw ter sprake gebracht. De meeste aanwezigen lieten duidelijk blijken, dat Metiary op moest houden met zijn eigenmachtig optreden.
Tahapary beweerde nog wel dat hij achter de Vietnam- activiteiten van Metiary stond, maar principieel van mening blijft dat de draagwijdte en militaire mogelijkheden van dergelijk initiatieven door de regering van Manusama en haarmilitaire adviseurs als Tahapary zelf moeten worden beoordeeld.
De uitkomst was dat buitenlandse plannen van wie dan ook altijd gecontroleerd en onder verantwoordelijkheid van de centrale leiding van het ‘kabinet Manusama’ moesten plaatsvinden.
Hierop namen Molukse jongeren uit het noorden van Nederland gefrustreerd en definitief afstand van Manusama. Slechts negen dagen later – op 23 mei - volgden de gijzelingsacties te Bovensmilde en De Punt die tot 11 juni 1977 duurden.